Bekijk voordat je je startkabels aansluit het instructieboekje van je auto goed. Zoek daarin alvast welke aansluitingen je nodig hebt. Het kan zijn dat je de startkabels niet direct op je accu kunt aansluiten, let dus goed op waar je ze dan wel kunt aansluiten. 

Zet beide auto’s dicht bij elkaar. Zo komen de startkabels bij beide accu’s. 

Zet niet alleen de motor van je auto uit, maar ook alle elektronica. Denk daarbij dus ook aan je lampen en je autoradio. 

Open de motorkap en neem het beschermkapje van de accu af. Doe dit bij beide auto’s. 

Een accu heeft polen: een pluspool en een minpool. Voor de exacte locatie bekijk je het instructieboekje. 

Begin met de rode kabel. Dat is de pluskabel. Deze sluit je eerst aan op de pluspool van de accu van de hulpauto. Maak het andere rode uiteinde vast aan de pluspool van je eigen auto. 

Gebruik dan de zwarte kabel. Dat is de minkabel. Deze sluit je aan op de minpool van de accu van de hulpauto. 

Start de motor van de hulpauto. Deze kun je zeker wel vijf minuten laten draaien. De hulpauto geeft dan extra stroom aan je accu. Die heb je nodig om je accu straks zelf te kunnen starten, en draaiende te houden. 

Probeer daarna weer je eigen motor te starten. Is de motor gestart? Zet wat extra apparaten aan in je auto, zoals je ruitenwissers of je airconditioning. Deze apparaten gebruiken veel stroom. Zo ontstaat er geen piekspanning in de startkabels. 

Haal de startkabels pas van de accu’s af als de motor al even aan staat. 

Verwijder de kabels in omgekeerde volgorde: begin met de zwarte minkabel en eindig met de rode pluskabel. Begin bij je eigen auto. Laat de kabels elkaar niet raken. Er kan dan kortsluiting ontstaan. 

Laat je motor een tijdje draaien door met je auto een stuk te gaan rijden. Neem daar zeker een half uur de tijd voor. Je accu krijgt dan de kans om weer op te laden.